Samenvatting
Instanties zoals de
International Air Transport Association voorspellen dat het luchtverkeer
jaarlijks met 4 à 5% blijft groeien. Luchtverkeersleiders doen steeds meer een
beroep op elektronica en informatica om al die vliegtuigen veilig naar hun
bestemming te gidsen.
Oorspronkelijke titel
Veilig luchtverkeer
De intuïtie van de
engelbewaarder
Verschenen in
Natuurwetenschappelijk maandblad
Natuur & Techniek, 1996, jaargang 64, afl. 8, pag. 58 e.v.
Auteur
Ben Pirard
Luchtverkeersleiding (Air
traffic Control of ATC) zorgt ervoor dat de verkeersstroom veilig,
ordelijk en snel verloopt van vóór het opstijgen tot na het landen van
vliegtuigen. Een verkeersleider loodst met eenvoudige aanwijzingen vliegtuigen
veilig en vlot langs elkaar: veranderen van de vlieghoogte, tijdelijk de
vliegrichting wijzigen, snelheden bijstellen. De groei van de luchtvaart maakt
het er niet eenvoudiger op.
De verkeersleiders zijn de
engelbewaarders van het luchtverkeer. Zonder hen was het luchtverkeer nooit een
belangrijk vervoerssysteem geworden. Het belangrijkste instrument van de
luchtverkeersleider is zijn mentale capaciteit. De knipperende en toeterende
apparatuur die hij gebruikt is ingewikkeld en indrukwekkend, maar zij dient
enkel als verlenging van de menselijke zintuigen en motoriek. In wezen wordt
alle verkeersleidingswerk slechts op één plaats ter wereld uitgevoerd: onder
het schedeldak van de verkeersleider. Een sterke troef is kennis en visueel
voorstellingsvermogen van de driedimensionale ruimte waarin de verkeerssituatie
zich voltrekt. Een verkeersleider moet de nauwkeurig afgemeten en ingedeelde
ruimte in zijn sector overzien, mét de verbanden, en tegelijk de aandacht
kunnen richten op acuut dreigende trouble-spots.
Rondom een luchthaven heerst een
andere verkeerssituatie dan boven de oceaan. Op grote hoogten navigeert een
ander type verkeer dan op de tussenhoogten. Iedere categorie luchtgebied
vereist daarom andere specifieke basisprocedures en regels. De vormen en
afmetingen van luchtgebieden in alle categorieën zijn nauwkeurig vastgelegd. Alle
luchtgebieden hebben een eigen naam in de vorm van een code. De luchtwegen zijn
een voor verkeersleiding gereserveerd luchtruim in de vorm van corridors van
zo’n tien zeemijl breed met twintig tot 35 vliegniveaus boven elkaar. Zij lopen
van punt tot punt over de hele wereld. Piloten herkennen die punten aan
signalen uitgezonden door radiobakens op de grond. De signalen bevatten
drie-letter codes en leveren de relatieve positie van het toestel.
Moderne navigatie-hulpmiddelen aan
boord zoals Area Navigation, dat werkt met afstandswaarden, of Global
Positioning System, dat satellieten gebruikt, laten meer nauwkeurige navigatie
toe. De positiebepaling is daarmee ook onafhankelijk van de luchtverkeersleiding.
Voor een veilig wereldwijd luchtverkeer is het essentieel dat alle piloten en
luchtverkeersleiders dezelfde benamingen voor luchtroutes en punten gebruiken.
Het
luchtruim is verdeeld in zeven categorieën gebieden waar luchtverkeer mag
komen. Daarnaast is er ‘verboden luchtgebied’, ‘gevaarlijk luchtgebied’ of
‘tijdelijk afgezonderd luchtgebied’. Ook deze zones staan met eigen naam en
nummer op de luchtkaarten. Een Europees plan voorziet in een flexibel gebruik
van het luchtruim, waarbij dagelijks na internationale uitwisseling van
gegevens wordt nagegaan of vluchten door gebieden kunnen gaan die anders
ontoegankelijk waren.
Intermezzo
Het luchtruim
De internationale
organisatie voor de burgerluchtvaart heeft zeven luchtruimcategorieën
vastgesteld. Boven België en Nederland komen er vijf voor. Het is als het
wegennet, met bebouwde kom, interlokale wegen en snelwegen. De verkeersleiders
zorgen bij wijze van spreken voor de verkeersborden en andere wegsignalen.
Categorie A is het hogere
ongecontroleerde luchtruim boven vliegniveau 460 (46.000 voet of 15 km), de
snelweg voor het luchtverkeer. Er is hier geen luchtverkeersleiding nodig, maar
toestellen houden wel voortdurend radiocontact. Ze moeten hun posities melden
en krijgen informatie verstrekt. Piloten vliegen er niet op zicht, maar op de
instrumenten en er is geen snelheidsbeperking. Een ‘transponder’ aan boord
zendt desgevraagd een identificatie-code en hoogte uit.
Het gecontroleerde
luchtruim vormt categorie B. Daartoe behoren alle luchtwegen en tussenliggende
gecontroleerde gebieden, evenals de belangrijke Terminal Areas (TMA), die boven
en rond grote luchthavens liggen. De algemene benedengrens is 1,5 kilometer.
Vluchten op zicht zijn hier tot bepaalde hoogte voorwaardelijk toegelaten. Er
wordt verkeersleidingsdienst verstrekt en een klaring (boodschap met toelating,
eventuele informatie en instructies van de verkeersleiding, die een deel van de
geplande vliegroute toegewezen verklaart) is vereist, evenals twee-richting
radio-contact en transponder. Vliegtuigen hebben hier te maken met vier soorten
verkeerleiding: de naderingsverkeersleiding in de Terminal Areas (TMA),
regionale luchtverkeersleiding in het lagere gebied buiten de TMA tot
vliegniveau 195 (6 kilometer hoog), regionale verkeersleiding in het hogere
luchtruim tot vliegniveau 245 (8 kilometer), en verder de hoogste regionale
verkeersleiding voor het luchtruim daarboven.
Rondom luchthavens
bevinden zich luchtruimgebieden van categorie C, kokers met een doorsnee van
doorgaans 10 zeemijl (Control Regions of CTR) en vanaf de grond een halve
kilometer hoogte. Dit is de bebouwde kom in de luchtvaart.
De vliegtuigen krijgen
hier aanwijzingen via twee-richting radiocontact vanuit de luchthaventoren. Vliegen
op zicht mag als het weer dat toelaat (zichtbaarheid vijf kilometer, en afstand
van wolken 1500 meter horizontaal en 300 meter verticaal) en de piloot zich
houdt aan de snelheidslimiet van 250 knopen (250 zeemijl per uur). De
verkeersleiders zorgen ervoor dat de vliegtuigen uit elkaars buurt blijven.
Categorie D bestaat uit
onderdelen van categorie B en C, waar enkel instrument-vluchten van elkaar
worden gescheiden en de maximumsnelheid 250 knopen bedraagt. E en F zijn
varianten van D, waar alleen advies (E) of informatie (F) wordt gegeven. Categorie
G bestaat uitresterende luchtgebied beneden het laagste
standaard-vliegniveau. Vergelijk
het maar met landweggetjes. Daar is geen verkeersleiding, de snelheid is tot
250 knopen beperkt, vliegen op zicht is overdag toegelaten en radio-contact is
niet vereist, tenzij men op instrumenten vliegt en men van een
informatie-dienst is verzekerd.
Afbeelding 1
Sectoren en
luchtvaartgebieden zijn niet alleen horizontaal uitgetekend, ook verticaal
heeft elk gebied zijn dimensies. Het is ingedeeld in isobare vlakken. In elk
vliegtuig geeft een hoogtemeter, een soort omgebouwde barometer, deze
vliegniveaus aan.
Pioniers
Toen Otto Lilienthal rond 1890 een
aantal succesvolle zweefvluchten maakte en de gebroeders Wright in 1905 met het
eerste motorvliegtuig het luchtruim kozen, vermoedde niemand dat er ooit
tweeduizend mensen op de grond nodig zouden zijn om een vliegtuig een
succesvolle vlucht te laten uitvoeren temidden van vele andere vliegtuigen. Een
pionier kon alles nog in zijn eentje klaren, tegenwoordig is dat ondenkbaar.
Al rond 1919, als de eerste
commerciële luchtvaartmaatschappijen van start gaan, is er behoefte aan één
persoon op de luchthaven die alles in goede banen leidt. Voor het gemak
overziet hij alles vanuit een toren. Het gebied waarin hij alles regelt wordt
een beschermd luchtgebied, de Control Region: CTR. Begin jaren dertig maakt de komst
van communicatie-middelen zoals morse en radio het mogelijk om langere
boodschappen en weerberichten uit te wisselen. Het zendstation op de toren gaat
tevens dienen als navigatiepunt.
Begrijpelijkerwijs krijgt de man in
de toren het toch behoorlijk druk. Meer verkeersleiders schieten te hulp. Eén
gebruikt een eigen radio-frequentie voor het verkeer op de grond, de ander
heeft er één voor dat in de CTR en een derde kan het verkeer daarbuiten tot op
zekere afstand van dienst zijn met het opnemen en verstrekken van inlichtingen.
Vlucht informatie centrum
De toren ontwikkelt zich snel tot
vlucht-informatie-centrum. De verkeersleider gebruikt voor elke vlucht een
apart blad ofwel strip. Het zogenaamde procedure-board geeft een helder
overzicht van alle strips waarop de vluchtgegevens zijn genoteerd. Dat is een
kast met bijna verticale of gebogen geleiders waartussen houten blokjes met de
strips kunnen schuiven.
Deze procedure-verkeersleiding is
ondergebracht in twee hoofdafdelingen: de naderingsverkeersleiding, die in een
wijd gebied rond luchthavens (de Terminal Area of TMA) opereert, en de
regionale verkeersleiding, die voornamelijk de luchtwegen of corridors tussen
die luchthavens controleert. Deze hogere verkeersleidingscentra staan doorgaans
op of nabij een luchthaven, maar dit hoeft niet. Het Britse New Enroute Centre
(NERC) bijvoorbeeld ligt honderd mijl ten zuiden van Heathrow.
De komst van meer vliegtuigen, in
aantal en type, maakt het steeds lastiger voor een verkeersleider om zich een
goed beeld van het luchtverkeer te vormen. De in de Tweede Wereldoorlog
uitgevonden radar biedt uitkomst. Radarschermen tonen enkele vaste
referentiepunten en lijnen, waarnaast bewegende lichtpunten de posities van
vliegtuigen aangeven. De piloten geven de vlieghoogte nog altijd via de radio
door en de verkeersleider moet de roepnaam van een vlucht opschrijven. Om een
vlucht met een lichtpunt te associëren, gebruiken verkeersleiders eenvoudige
herkenningstechnieken, zoals een toestel 30° van richting laten veranderen en
dan kijken welke punt zo’n hoek maakt.
Dit identificatiesysteem verhoogt
zowel de capaciteit van de verkeersleiding als de stress van de
radarverkeersleider. Het beeld kan uitvallen, maar ook de verkeersleider kan
een ‘black-out’ hebben. De vliegtuigen moeten na herstel opnieuw met
identificatie-procedures geassocieerd worden met de lichtpuntjes. Als de
techniek het even laat afweten, moet men terugvallen op de vroegere werkwijze,
de procedure-verkeersleiding. De sterke groei van het luchtverkeer maakt dat
daarbij de risico’s toenemen.
De snelheden van vliegtuigen gaan
steeds sterker variëren, zeker na de intrede van de straalvliegtuigen begin
jaren zestig. Radarsignalen van vliegtuigen schuiven nogal eens over elkaar
heen zodat voor de luchtverkeersleider de identificatie weer verloren ging. De
techniek komt opnieuw ter hulp, dit keer met de secondary surveillance radar
(SSR). Dit systeem is nog steeds in gebruik. Het vergt aan boord van ieder
vliegtuig een ‘transponder’. Als de secondaire radargolven het vliegtuig
bereiken, zendt de transponder dat signaal versterkt terug, aangevuld met een
voorgeselecteerde vier-cijfer-code en eventueel een gecodeerde hoogtemelding.
Deep blue
De ontwikkeling van de informatica
maakt het mogelijk om radargegevens en vluchtgegevens uit een gegevensbestand
samen te vatten in één beeld, dat de positie, de naam en de vlieghoogte van de
vliegtuigen toont. Een gedetailleerde luchtkaart is eenvoudig aan het beeld toe
te voegen. Bewegende symbolen geven op het radarbeeld de vliegtuigposities
weer. Ze zijn met een lijn verbonden aan gegevensblokjes met naam, hoogte,
snelheid, geklaarde hoogte en wat men maar wenst.
De luchtverkeersleiding kent diverse
graden van automatisering, van verwerking van elementaire vluchtgegevens voor
louter consultatie tot waarschuwings- en advies-systemen voor de
verkeersleider. De ‘volautomatische luchtverkeersleiding’ is een verre droom.
De historische match van Karpov tegen ‘Deep-Blue’ zou IBM-computerspecialisten
op goede ideeën voor toepassingen in de luchtverkeersleiding hebben gebracht. Deep
blue moest voor het schaakbord, met maximaal 32 stukken met zeer beperkte
bewegingen, binnen twee minuten drie miljard zetten berekenen. Het aantal
‘stukken’ in het driedimensionele ‘schaakspel’ van de luchtverkeersleiding kan
daar diverse veelvouden van zijn en die ‘stukken’ verplaatsen zich met
uiteenlopende snelheden en versnellingen. Toch weet de luchtverkeersleider
binnen luttele seconden de volgende ‘zet’. Volautomatische luchtverkeersleiding
ligt voorlopig veel verder in de toekomst dan een computer met intuïtie die
Karpov verslaat. (Overigens steunen ervaren luchtverkeersleiders hoofdzakelijk
op hun intuïtie, een vaak onderschatte menselijke vaardigheid, die in
computer-termen kan worden uitgedrukt als ‘het zien van enkel dé oplossing in
géén tijd’.)
CANAC-systeem
Een van de modernste centra voor
luchtverkeersleiding in Europa is het Computer Assisted National Air Traffic
Control Centre (CANAC) in Zaventem. Dit centrum verzamelt radarbeelden,
meteorologische gegevens en uiteraard vluchtgegevens. Computers sorteren de
vluchtgegevens die binnenkomen via het wereldwijde
burger-luchtvaart-telex-netwerk. Sinds maart 1996 zijn bovendien alle Europese
vliegplannen in twee gegevensbestanden verzameld en kan CANAC ze daar
rechtstreeks uit halen.
Via data-link-grondlijnen wisselt
het centrum automatisch computergegevens over aan de gang zijnde vluchten uit
met Amsterdam, Parijs, Reims, Düsseldorf, Frankfurt en Eurocontrol in Beek, en
in de toekomst ook met Londen.
De aëronautische gegevens bestaan
uit meer dan vijftig onderling gekoppelde gegevensbestanden die de ‘Air Traffic
Control- omgeving’ samenstellen. Ze beschrijven onder andere het luchtruim, de
routes en navigatiepunten, buitenlandse luchtgebieden, voorwaarden voor
internationale uitwisseling van vluchtgegevens via de computer, afstanden van
luchthavens in de wereld, kenmerken van vliegtuigtypen en geografische
radarkaarten. Deze omgeving maakt de computer pas echt tot een
luchtverkeersleidingssysteem.
De computer verschaft de
verkeersleider het beeld van de situatie nu en straks. Als een verkeersleider
informatie aanvraagt, stuurt de computer hem een pakket met de nodige gegevens.
De computerstadia van het ‘leven’ van de vliegplannen weerspiegelen de meeste
reële fasen van een vlucht.
Automatische extensieve en snelle uitwisseling
van vluchtgegevens en het op scherm brengen daarvan is één van de grootste
troeven van het systeem. Het kan ook gegevens uit het verleden doorrekenen en
op basis van selecties toekomstig luchtverkeer voorspellen.
EDD
Het CANAC-systeem beheert twintig
sectoren, van torenklaring en aanvliegroutes tot het ongecontroleerde
luchtruim. Voor iedere sector geeft een groot elektronisch scherm, de
elektronische datadisplay (EDD), de verzamelde gegevens weer. De EDD is een
instrument voor planning en coördinatie. Het toont de E-strips (elektronische
vluchtstrippen), die de computer heeft gesorteerd op basis van ingevoerde
criteria en die zelfs de volledige inhoud en lay-out van een vliegplan kunnen
weergeven. Een verkeersleider kan E-strips desgewenst handmatig toevoegen,
verplaatsen, wijzigen of verwijderen. Het is als met de ouderwetse papieren
strip in het procedure-board.
In het verkeerleidingscentrum is de
actuele situatie weergeven op grote schermen. Dit zijn de SDD-schermen
(Situational Data Display). Op basis van de uitgebreide scherminformatie kunnen
verkeersleiders belangrijke beslissingen nemen. Allereerst geven
positiesymbolen allerlei radardoelen aan, zowel vliegtuigen als vaste doelen. Blokken
die zijn verbonden aan die symbolen geven naar keuze een beperkt of volledig
informatie-overzicht van een vliegtuig. Ook kunnen verkeersleiders via dit
scherm E-strips met de belangrijkste vluchtgegevens opvragen en aanpassen. Om
een route te veranderen, volstaat het om de volgende posities op het scherm aan
te wijzen.
Het centrum stuurt de actuele
vluchtgegevens ook naar het vliegtuigparkeerbeheer van de luchthaven en naar
het Flight Information Display System op Zaventem. Dat laatste systeem licht
passagiers in over de verwachte en actuele aankomst- en vertrektijden.
Tenslotte gaan de Air Traffic
Control-statuspagina’s met aëronautische gegevens en weerbericht naar het
aanmeldingsbureau (ATS-Reporting Office, ARO) op Zaventem, waar de
vliegtuigbemanningen ze kunnen bestuderen.
Toren van Babel
In de jaren negentig controleren we
met evenveel luchtverkeersleiders als 25 jaar geleden een viervoud van het
toenmalige verkeer, dankzij de beschikbare moderne technische hulpmiddelen. De
ontwikkelingen in de elektronica en de informatica doen zich ook in de luchtvaart
gelden. De kunst is nu dit alles te blijven overzien en ‘onder controle’ te
houden.
De ontwikkeling van de vruchten der
elektronica en informatica hield niet altijd gelijke tred met de werkelijke
behoeften. Administraties zijn de laatste jaren overstelpt met aanbiedingen van
ingewikkelde producten waarvan niemand eerder had beseft dat die nodig waren. De
verkeersleider, die zijn dagen doorbracht met het leiden van het drukke
luchtverkeer, kon de precieze behoeften niet precies omschrijven.. De industrie
begrijpt vandaag de dag nog steeds niet écht hoe luchtverkeersleiding precies
gebeurt en dat verkeersleiders dat maar moeilijk volledig en nauwkeurig kunnen
formuleren.
Afbeelding 2
Er vinden ook initiatieven
plaats om buiten EATCHIP om nieuwe technieken te ontwikkelen. Een daarvan is
HIPS, ofwel High Density Interactive Problemsolver. Dit systeem berekent nieuwe
verkeersroutes. Bijgaand schema toont hoe vlucht UKA578 de ‘no-go zone’ van
vlucht AFR123 zou doorkruisen. HIPS verschaft de verkeersleider een alternatieve
route, waarbij het vliegtuig niet van vliegniveau 290 hoeft af te wijken. Radiobakens
vormen voor de vliegtuigen de herkenningspunten waarop ze hun koers kunnen
afstemmen. Technieken zoals HIPS vinden de komende jaren vermoedelijk ook
steeds meer hun weg naar de cockpit.
N&T
De communicatie-afstand tussen de
betrokken partijen is misschien op technisch vlak afgenomen, maar mentaal
blijven de afstanden groeien. Met een paar mega-systemen komt men algauw tot
‘Toren-van-Babel’-toestanden. De nieuwste verkeersleidingscentra in diverse
landen ondervinden hiervan soms de schokkende gevolgen. Vooral het Amerikaanse
Advanced Automation System met zijn drie miljoen software-lijnen is hier een
triest voorbeeld van. De ontwikkeling hiervan duurt al meer dan tien jaar. In
1994 bracht men dit multi-miljardenproject terug naar een kleinere schaal om
het ‘beheersbaar te krijgen’. Het werkt nog steeds niet. Zelfs de opening van
het Britse New Enroute Centre (NERC) is een jaar (1996) uitgesteld. Het aantal
softwarelijnen, dat bij moderne systemen zoals het Belgische CANAC en het
Noorse Royken-systeem naar het miljoen gaat, is bij NERC al meer dan twee
miljoen. Het overzicht over werking en wisselwerking gaat in zo’n systeem
verloren en het testen kan niet meer volledig tot in alle details gaan. Men
neigt ertoe zich op waarschijnlijkheden te baseren, maar daarmee zit men ver
van de oorspronkelijke doelstellingen van de luchtverkeersleiding, die exact
zijn en geen enkel risico toelaten. Daarom bouwen de systeem-architecten meer
en meer ‘veiligheidskleppen’ in. Dit verhoogt weer de kostprijs en de
complexiteit.
De nieuwe aanpak
In Europa moet de volgende eeuw één
omvattend systeem voor luchtverkeersleiding zijn dat in alle landen identiek is
ingericht. De ministers van verkeer van 32 Europese landen lanceerden in 1990
het European ATC Harmonisation and Implementation Programme (EATCHIP). Dit
programma voorziet een groei in het Europese luchtverkeer van 40% tussen de
jaren 1992 en 2000. Het beoogt een overgang naar het uniforme European Air
Traffic Management System (EATMS), dat in ieder geval na 2005 moet werken. Alle
landen moeten dan een en hetzelfde model hanteren, waarin boordapparatuur mét
grondapparatuur in één – geografisch gespreid – systeem zijn geïntegreerd. Onderdelen
ervan zullen naar verwachting al eerder werken in de drukke luchtvaartgebieden
boven de Benelux, Zuid-Engeland, Noord-Frankrijk en West-Duitsland.
Nieuwe systemen
De aangesloten landen groeien bij de
aankoop en installatie van nieuwe systemen steeds verder naar het afgesproken
model. Nederland volgt bijvoorbeeld al enkele jaren de EATCHIP-richtlijnen bij
de ontwikkeling van de AAA (Amsterdam Advanced ATC system). In België krijgt
het moderne CANAC-systeem de gewenste moderne beeldschermen met een hoge
resolutie en een Operational Display System. Daarbij overlegt CANAC met
Eurocontrol in het Zuid-Limburgse Beek, waar het verkeersleidingscentrum ook op
de nieuwe apparatuur is overgegaan. Belgische technici werken momenteel (1996)
aan een ‘Departure Manager’, een systeem dat de geplande vluchten vanaf
Zaventem van een optimale vertrektijd voorziet en ze op volgorde brengt. Dit
computersysteem verwerkt uiteindelijk 28 variabelen die de vertrektijd van een
vlucht kunnen beïnvloeden. Het prototype maakt al een optimale volgorde met
twaalf variabelen, waaronder gebruikte startbaan, parkingstand op de luchthaven
en vliegtuigtype. Andere Europese landen zullen eveneens zo’n Departure Manager
gaan toepassen.
EATCHIP biedt tal van voordelen. Een
bij dit programma behorend nieuw boordnavigatiesysteem zal luchtvaarttoestellen
onafhankelijk van de vaste bakens op de grond maken. Dit systeem moet de
afstanden tussen parallelle luchtwegen verkleinen en leiden tot betere
procedures voor het scheiden van verkeersstromen, vooral rond luchthavens. Het
gebruik van het luchtruim kan dan dagelijks naar behoefte gecoördineerd worden.
Afbeelding 3
Simulaties tonen hoe druk
het luchtruim boven de Benelux, Duitsland en Frankrijk in 2005 is.
Eurocontrol Brussel
De
minimum-afstand tussen vluchten moet in het nieuwe Europese systeem ook kleiner
worden, zodat de capaciteit toeneemt. Het computersysteem zal steeds meer
bepaalde taken, zoals coördineren en onderhandelen tussen aangrenzende
luchtverkeersleidingscentra, overnemen en zo de verkeersleider ontlasten van
routine-taken. Dit alles staat uiteraard in het teken van een verhoging van
veiligheid, capaciteit en comfort. De normen waaraan de automatisering moet
voldoen zijn dan ook streng. De luchtverkeersleider zal echter altijd de beslissende entiteit
blijven.
Ben JGGh Pirard trad in 1968 in dienst bij de Regie der Luchtwegen voor een carrière als luchtverkeersleider. Binnen CANAC verzorgde hij de opleiding van Belgische luchtverkeersleiders voor het nieuwe CANAC-systeem. Daarna werd hij tijdelijk overgeplaatst naar het opleidingscentrum voor verkeersleiders, als expert-ATS. Daarnaast neemt Pirard deel in EATCHIP-commissies en een ontwikkelingsteam voor verdere modernisering van CANAC en voor de nieuwe toren van Zaventem.